Toekomst van de Thuislozen sector
Commissie voor de Sociale Zaken van het Brussels Parlement
De toekomst van de thuislozen sector in een samenvatting van de hoorzitting van Laurent Demoulin, directeur van DIOGENES, in de Commissie voor de Sociale Zaken van het Brussels Parlement
De heer Laurent Demoulin stelt Diogenes voor, dat sedert 1995 bestaat en straatwerk verricht ten behoeve van daklozen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Sedert de oprichting van Diogenes hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in de benadering van dakloosheid in Brussel. De opheffing van de wet die landloperij en bedelarij verbood in 1993 heeft de weg gebaand door de kwestie te decriminaliseren en aldus de mogelijkheid te bieden andere oplossingen dan repressieve te zoeken voor een sociale problematiek. Veiligheidsredeneringen dagen daarom niet minder op. De sector heeft zich sterk gediversifieerd, met de oprichting van diensten voor dagopvang, thuisbegeleiding of straatwerk, de uitbouw van projecten zoals Housing First, enz. Die diversiteit biedt een rijkdom die behouden moet blijven, maar die noopt tot organisatie en overleg. De invoering van het winterplan en het thans dominante gewicht van noodhulp vormen andere opmerkelijke ontwikkelingen, net als de oprichting van La Strada.
Door de sterke ontwikkeling van het aanbod aan bijstand voor daklozen had men kunnen verwachten dat hun levensomstandigheden verbeterd zouden zijn en dat ze minder (zichtbaar) aanwezig zouden zijn in de openbare ruimte. Het tegendeel is echter waar.
Sommige daklozen schuwen de instellingen en weigeren de bijstand en zorg die zij nochtans nodig hebben. In sommige gevallen worden zij zelfs uitgesloten van de noodhulp. Zij vormen het doelpubliek van het straatwerk.
In 2006 heeft Diogenes 520 verschillende personen begeleid en gemiddeld worden jaarlijks 50 nieuwe dossiers geopend. Een groot aantal van die personen (40 %) vertoont mentale stoornissen en sommigen (20%) leven buiten de realiteit. Diogenes activeert voor die personen indien nodig de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke (opneming ter observatie). 73 % van de personen op straat vertoont ernstig alcoholisme, 30 % andere verslavingen, wat hun opvang bemoeilijkt. 53 % van de begeleide personen heeft geen verblijfsvergunning (asielaanvragers, transitmigranten, intra-Europese migranten, enz.). In 1995 bestond dat publiek voor 11 % uit vrouwen; thans gaat het om 25 %. Het aantal jongeren (met inbegrip van minderjarigen) vertoont eveneens een uitgesproken toename.
Alle gevallen zijn bijzonder en vloeien voort uit een aaneenschakeling van moeilijkheden die eigen zijn aan elke persoon. Eén gemeenschappelijk punt van de daklozen is een chaotische levensloop. Elke gestandaardiseerde oplossing, zoals een lineair inschakelingstraject, moet dus uitgesloten worden omdat het niet werkt.
Inzake het verschijnsel van dakloosheid kunnen drie politieke opties genomen worden:
1. De humanitaire logica, die enkel beoogt te waarborgen dat de personen op straat beschikken over wat levensnoodzakelijk is (bed, bad, brood). Dat is de logica die thans in Brussel de overhand heeft en die gevolgd wordt bij de sociale noodopvang, met inbegrip van het zoeken/oppikken op straat, of bij het winterplan (waarbij personen een dak krijgen voor de nacht en de volgende dag ’s morgens terug op straat worden gezet zonder zelfs zeker te zijn van een plaats voor de volgende nacht). Die logica is louter gericht op het beheer van het verschijnsel;
2. De veiligheidslogica, die de personen op straat verplicht zich te re-integreren. Die dwingende en repressieve logica wordt gevolgd in de gemeentelijke verordeningen tegen bedelarij, de antikraakwet of de omzendbrieven waardoor de aanwezigheid van daklozen in de MIVB-stations verboden wordt, wat leidt tot het verbergen of verplaatsen van het verschijnsel. Dat maakt het begeleidingswerk moeilijker, omdat de daklozen die zich verzetten tegen de veiligheidsmaatregelen verplicht worden zich onzichtbaar te maken;
3. De weg van de sociale inclusie, die poogt het verschijnsel te bestrijden. Die logica, die de voorkeur van de spreker geniet, maakt gebruik van een sociale benadering eerder dan een repressieve, opteert voor structurele oplossingen eerder dan noodoplossingen, vertrekt van de context van de persoon (zelfs indien al zijn middelen zich op straat bevinden) en biedt de mogelijkheid tot het financieren van opvangstructuren voor de dag en de nacht tijdens het gehele jaar.
In welke context past het Brussels aanbod van de diensten voor bijstand aan de daklozen? Die van een versnippering van het aanbod, een rationalisering van de kosten en een resocialisatie van de personen.
In Brussel bevindt zich een hele resem hypergespecialiseerde sociale diensten en gezondheidsdiensten die elk afzonderlijk werken en de neiging hebben personen zoals de daklozen, met veelvuldige problemen, van hot naar her te sturen. Het zou goed zijn een geïntegreerd beleid te voeren, met alle bevoegde machtsniveaus en alle bijhorende diensten (huisvesting, jeugdzorg, rechtsbijstand, handicap, enz.) en te zorgen voor voldoende financiering voor de bruggetjes tussen de sectoren, zoals SMES-B. Het gaat erom de preventie te versterken en meer na te denken over de uitweg uit het bijstandssysteem.
Louter economische criteria worden opgelegd aan de sector. Zo bijvoorbeeld beschikken de diensten voor thuisbegeleiding over één maatschappelijk werker voor twintig gevolgde personen, terwijl één voor vijftien beter zou zijn. Een ander voorbeeld, de verplichte vaste duur voor ziekenhuisverblijven werd toegelicht tijdens de hoorzitting van de vertegenwoordigsters van het UMC Sint-Pieter. Die rationalisatie van de kosten, die leidt tot een uniformering van de protocollen (hij vermeldt ter zake het geval van de Nederlandstalige diensten, die verplicht zijn te fusioneren tot een enkel centrum voor algemeen welzijnswerk), maakt het onmogelijk de nodige tijd te maken voor de opvang op maat van personen die problemen cumuleren en elk een specifiek profiel vertonen. Men moet zorgen voor het behoud van diversiteit in de sector van de bijstand aan daklozen, maar met coördinatie. Samenwerking kan in de hand gewerkt worden door de diensten te organiseren in polen (dag, nacht, straat en huisvesting) waarvan de leden overleg zouden moeten plegen en hun handelswijzen op mekaar zouden moeten afstemmen. Het is ook raadzaam dat er meerdere manieren tot stand komen voor de toegang tot het bijstandssysteem, door te zorgen voor directe toegankelijkheid van elke ambulante of residentiële dienst (wat noopt tot het verlagen van de drempels en tot het verbeteren van de diagnose met het oog op goede doorverwijzing).
De opvang van daklozen neigt van tijdelijke aard zijn: de personen worden verondersteld opnieuw deel te nemen aan de samenleving na bijstand van een of andere dienst. Het zou echter goed zijn de trajecten vlotter te maken en een benadering van langere duur te ontwikkelen (door het financieren van trajectbegeleiding, met aangepaste steun in elke fase ervan). Transitwerk moet aangemoedigd worden: het vergemakkelijkt de overstap van de straat naar een woning, zoals wordt aangetoond door de Housing First-projecten. Dat geldt eveneens voor het werk over de muren heen, waarbij een instelling zorgt voor verdere begeleiding van een persoon die ze verlaten heeft, om verder te bouwen op het vertrouwen dat het team tijdens zijn verblijf heeft verworven. Idem voor het overleg inzake zorg: de daklozen gaan van de ene dienst naar de andere; waarom zouden de diensten niet bijeengebracht worden rond de persoon, in zijn aanwezigheid en met inachtneming van het beroepsgeheim, om samen te komen tot oplossingen voor de begeleiding?
De organisatie van de Brusselse sector vertoont specifieke kenmerken, waarvan het eerste is dat de noodopvang de overhand heeft. Eerder dan de wortels van de dakloosheid aan te pakken door het aantal betaalbare woningen te verhogen, heeft men de voorkeur gegeven aan het beheer van het verschijnsel door altijd meer noodopvangplaatsen te creëren. De eerste rol van noodopvang, behoorlijke rust bieden, kan niet langer gewaarborgd worden in enorme slaapzalen zoals die welke thans wordt ingericht. Bijgevolg merkt men dat sommige personen opvang daarin weigeren (te dicht op mekaar, gebrek aan hygiëne, het weigeren van dieren of het scheiden van paren) en dat sommige personen zich daarentegen installeren in de noodopvang en al jaren naar de centra gaan (wegens de gratis diensten). Bijgevolg moet de noodopvang terug zijn juiste plaats krijgen, te weten de tweede lijn (als noodoplossing als de andere voorzieningen verzadigd zijn). Om te zorgen voor behoorlijke rust moeten kleinere structuren tot stand gebracht worden die het gehele jaar door werken en waar de personen een voorbehouden plaats hebben en niet elke avond op zoek moeten gaan naar onderdak.
Het feit dat de noodopvang de voorrang krijgt, komt eveneens tot uiting in het feit dat Samusocial verscheidene diensten die niet behoren tot de eigenlijke noodopvang heeft opgeslorpt: het zoeken/oppikken op straat, het beheer van de wintervoorziening, MediHalte, de coördinatie van mobiel team 107 Armoede, de dagopvang in het Poincaré-gebouw, of het beheer van een Housing First-project. Die opdrachten zijn nuttig en moeten behouden blijven, maar moeten overgeheveld worden naar de bevoegde actoren (bijvoorbeeld Dokters van de Wereld voor MediHalte). Samusocial zou haar werk moeten coördineren met de rest van de sector eerder dan op eigen houtje te werken.
Het winterplan zou vervangen moeten worden door een permanente tool voor crisisbeheer, die geactiveerd kan worden volgens de noden en niet volgens de kalender, en die de hele sector op de been brengt rond een benadering die gericht is op het oplossen van de crisis.
Een tweede specifiek kenmerk van de organisatie van de Brusselse sector is de trapsgewijze structuur ervan, die voortdurende zorg plant: een dakloze wordt geacht vanuit de straat naar de noodopvang te gaan, dan naar een opvanghuis, vervolgens naar begeleid wonen en tot slot naar zelfstandig wonen. Dat model is ontoepasbaar voor de meest kwetsbare personen, met een combinatie van problemen. Housing First doet het helemaal anders: de personen die van de straat komen gaan rechtstreeks naar een duurzame woning, en worden dan daar begeleid. De huidige trend voor inschakelingsprojecten moet voortgezet worden. In het kader van die projecten wordt een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van begeleiding: een multidisciplinaire benadering, de zogenaamde ACT (assertive community treatment), die gericht is op de gevallen van daklozen die tegelijk zware mentale stoornissen en verslavingen vertonen, en de zogenaamde ICT-benadering (intensive case management), die gericht is op een publiek met minder intense noden. Die twee luiken, die gedragen worden door afzonderlijke actoren, zijn evenzeer nodig en moeten gevaloriseerd worden.
Daarnaast moet het openbaar woningpark uitgebreid worden, en moet een groter deel ervan voorbehouden worden voor de daklozen, indien nodig door het systeem voor de toekenning van de prioriteitspunten in de openbare vastgoedmaatschappijen (OVM) te herzien en door te zorgen voor diversificatie van het woningaanbod (transitwoning, solidair wonen, onderhandelde bewoning). Alle personen die opnieuw worden gehuisvest, moeten indien nodig gebruik kunnen maken van thuisbegeleiding; de betrokken diensten moeten dus versterkt worden.
Een derde specifiek Brussels kenmerk is de concurrentie tussen de diensten. Synergiën en netwerken zijn zeldzaam; zij moeten aangemoedigd worden. Partnerschappen zijn mogelijk, zoals blijkt uit het voorbeeld van het project “Winter 86.400”, de tegenhanger van het winterplan voor overdag, dat meer dan 10 verenigingen samenbrengt. Als geval van concurrentie, citeert de spreker de wedloop naar woningen door de verenigingen voor inschakeling door huisvesting en waarvan de subsidies afhankelijk zijn van het aantal personen dat opnieuw gehuisvest wordt. Het zoeken naar woningen toevertrouwen aan een gewestelijke cel zou het begin van een oplossing zijn.
Een vierde specifiek kenmerk bestaat in het toenemend aantal toegangsdrempels. Een persoon die zich wendt tot een OCMW om een sociaal leefloon te krijgen, wordt doorverwezen naar ten minste drie andere loketten: hij moet rekeningafschriften voorleggen, alsook een attest van het ziekenfonds en een werkloosheidsattest. Dat groot aantal stappen ontmoedigt de mensen. Het is nodig de procedures te vereenvoudigen door de rechten automatisch te maken. Mogelijke manieren tot administratieve vereenvoudiging zijn: de meeneembaarheid van de dossiers in geval van verhuis, de inschakeling van bemiddelaars bij de OCMW’s (om te voorkomen dat verhaal tegen een beslissing enkel mogelijk is bij de arbeidsrechtbank). Tevens moet gezorgd worden voor de individualisering van de rechten (met name voor bewoners van solidaire woningen).
In Brussel wordt niet tegemoetgekomen aan verscheidene noden die eigen zijn aan sommige categorieën daklozen. Het zou dus goed zijn specifieke projecten tot stand te brengen ten behoeve van de intra-Europese migranten (zij genieten vrijheid van verkeer, maar niet van de sociale rechten), van de vreemdelingen die al vele jaren in België verblijven, maar wier verblijf onregelmatig wordt (bijvoorbeeld door de invoering van nazorg bij de dringende medische zorg), van de personen die lijden aan cognitieve en neurologische stoornissen (zoals het syndroom van Korsakoff) en personen die als echtpaar of in het gezelschap van dieren leven. Tevens zouden nieuwe voorzieningen tot stand gebracht kunnen worden, zoals straatpsychiatrie, respijthuizen (waar personen onderdak kunnen krijgen zonder dat sociaal inschakelingswerk wordt vereist van hen, zoals in de thans niet erkende structuren, die zij zouden kunnen vervangen, maar door begeleiding en aangepaste zorg aan te bieden). Tot slot zou moeten worden gezorgd voor de financiering van de coördinatie van het collectief van de Straatdoden.
Tot slot vraagt de spreker de banden tussen de politieke wereld en het terrein te herstellen door de daklozen zelf een plaats te geven om zich te uiten en door de verenigingen en hun bonden te raadplegen.